Het Purkinje-effect, ontdekt door Jan Evangelista Purkinje, werd aanvankelijk waargenomen vanwege de veranderende kleuren van Jan's favoriete bloem tijdens zijn buitenwandelingen. Zijn simpele speculaties hebben een revolutie teweeggebracht in de manier waarop we onze visie nu begrijpen.
Het Purkinje-effect beschrijft het kleurveranderende fenomeen in ons zicht wanneer we ons in verschillende lichtomstandigheden bevinden waarin het kleurcontrast verandert zodat onze ogen zich kunnen aanpassen.
De wetenschap achter het Purkinje-effect
Het Purkinje-effect is een fenomeen dat beschrijft hoe kleuren er donkerder of anders uitzien onder verschillende belichtingen. Onder verschillende niveaus van lichtheid en duisternis veranderen de kleuren van een object ernaast.
De reden achter het Purkinje-effect is hoe onze ogen zich kunnen aanpassen aan duisternis of weinig licht, en wanneer ze zich aanpassen, verplaatst de helderheidsgevoeligheid van ons oog zich naar het blauwe uiteinde van het kleurenbereik. Daarmee zullen de rode tinten van een roos dieper worden naarmate de verlichting afneemt.
Bovendien pakt het Purkinje-effect aan hoe kleurcontrastniveaus ook afhangen van de hoeveelheid aanwezig licht. Een veelgebruikt voorbeeld om dit effect aan te tonen zijn de geraniumbloemen en de bladeren eromheen. In direct, stralend zonlicht zal het rood van de geraniumbloem levendiger worden tegen de gedempte groene tinten van de bladeren. De situatie verandert wanneer de schemering invalt en de zon dimt, waardoor het doffe groen en blauw van de bladeren een meer gewaagde kleur krijgt, terwijl het rood van de bloem een donkerdere tint wordt. (Bron: John Frisby)
Hoewel de meeste onderzoeken die het Purkinje-effect beschrijven vanuit een menselijk perspectief komen, bestaat het Purkinje-effect ook in de ogen van veel dieren om zich aan te passen aan de visieveranderingen die licht en donker met zich meebrengen. (Bron: The Journal of Physiology)
De wetenschap achter het Purkinje-effect zit in de kegel- en staafcellen in het netvlies van onze ogen. De geschatte 4.5 miljoen kegelcellen in ons netvlies laten ons kleur zien. De kegelcellen reageren het meest op geel licht. Ondertussen werken de 90 miljoen staafcellen die zich in ons netvlies bevinden in het donker, maar ze kunnen geen verschillende kleuren onderscheiden, waardoor ons zicht bijna in grijstinten ziet als het donker is. Ze zijn het meest gevoelig voor het einde van het kleurenspectrum, waar men de groene en de blauwe tinten ziet.
Naarmate het licht afneemt, krijgen de staafjes langzaam controle over de kegels, waardoor onze perceptie van kleur geleidelijk verandert in het blauwgroene uiteinde van het kleurenspectrum. (Bron: Eeuwigdurend raadsel)
Wie heeft het Purkinje-effect ontdekt?
Jan Evangelista Purkinje, een baanbrekende fysiologie, observeerde voor het eerst het Purkinje-effect. Zonder zijn bijdragen op het gebied van histologie, farmacologie en embryologie zou ons begrip van de functies in onze hersenen, ons hart en onze ogen anders zijn. (Bron: Brits)
Hij werkte aan de Universiteit van Praag als hoogleraar fysiologie, wat een katalysator werd bij de ontdekking van het Purkinje-effect. Vanwege zijn gewoonte om buiten te lopen voordat de zon op zijn felst was. Tijdens zijn wandelingen merkte hij op dat zijn favoriete bloemen, die zo gedurfd waren in direct daglicht, een veel donkerdere kleur hadden in vergelijking met de kleur van de bladeren toen het donker werd.
Zijn simpele observatie leidde tot het Purkinje-effect. Hij concludeerde dat mensen twee onderscheiden systemen voor visie hebben. Het ene systeem wordt gebruikt in lichtere omgevingen, terwijl het andere systeem wordt gebruikt om het licht te verminderen. (Bron: Eeuwigdurend raadsel)